Firmwareproductgids van Geotab
Blader door bronnen en informatie over telematica-apparaten, motorgegevens, ontstekingsdetectie, versnellingsmeters, GPS en meer. Lees meer over firmware-releases en hoe deze uw wagenpark kunnen beïnvloeden.

User Guide

15 mins to read

In dit document

Releasenotes firmware

Er zijn drie stappen waarin de firmwareversies worden gepubliceerd: Stabiele release, Kandidaat voor release en Bèta. De firmwareversies worden beschouwd als drie afzonderlijke exemplaren van de firmware-codebasis. Stabiele release is de meest stabiele versie en streeft ernaar om kritieke problemen te verhelpen. De Kandidaat voor release streeft ernaar om problemen te verhelpen om de stabiliteit te verbeteren en kan indien nodig worden uitgebreid met nieuwe functies. Bèta is de meest instabiele versie en accepteert alle nieuwe functies, maar kan instabiliteit tot gevolg hebben. Raadpleeg de onderstaande documenten om de releasenotes voor elke versie te bekijken:

Releasenotes firmware (in het Engels)

LET OP: De Kandidaat voor release wordt na een bepaalde periode de Stabiele release. De Bèta wordt na een bepaalde periode de Kandidaat voor release. Wanneer dit plaatsvindt, zal Geotab een nieuwe Bèta-versie aanmaken. Dit proces vindt ongeveer om de twee maanden plaats. Zie het Implementatieproces voor firmware voor meer informatie.

Telematica-apparaat

Installatie

Het telematica-apparaat moet correct worden geïnstalleerd om de functionaliteit te waarborgen. Raadpleeg de installatiedocumentatie (in het Engels) en het blog (in het Engels) voor meer informatie over de telematica-installatie. Raadpleeg de voertuigspecifieke installatie-instructies (in het Engels) voor specifieke installatievereisten.

Specificaties

Raadpleeg de documenten voor hardwareondersteuning (in het Engels) voor meer informatie over de specificaties van het apparaat.

IOX

De IOX-uitbreidingstechnologie is geïntegreerd in het telematica-apparaat en maakt verbinding met extra hardware mogelijk. Zie voor meer informatie over IOXs de IOX-documentatie (in het Engels) en het IOX-blog (in het Engels).

Curveregistratie

In het algemeen en indien van toepassing worden de meeste gegevens opgeslagen met behulp van het curvegebaseerd algoritme (in het Engels).

Led

Het apparaat beschikt over drie leds die de status van het apparaat aangeven:

  1. De rode led geeft aan dat het apparaat het inschakelen van het contact heeft gedetecteerd en is ingeschakeld;
  2. De groene led geeft aan dat het apparaat verbinding heeft gemaakt met een mobiel netwerk; en
  3. De blauwe led geeft aan dat het apparaat is vergrendeld op een GPS-signaal.

Geluidssignalen van het apparaat

Als het apparaat de eerste keer na de installatie wordt ingeschakeld, schakelt het over in de modus Geluidssignaal voor het oplossen van problemen als ondersteuning bij de installatie voor de eerste twee ritten. Het geluidssignaal voor het oplossen van problemen heeft verschillende toonvolgorden:

  1. Zes korte pieptonen om detectie van de voeding aan te geven,
  2. Een korte pieptoon als er een verandering in de staat van het voertuigcontact is gedetecteerd,
  3. Twee korte pieptonen bij het zoeken naar een mobiele verbinding (periodiek),
  4. Drie korte pieptonen wanneer de mobiele verbinding tot stand is gebracht, en
  5. Een lange pieptoon wanneer het GPS-signaal is vergrendeld

LET OP: Geluidssignalen als feedback voor de bestuurder kunnen worden ingeschakeld en geconfigureerd via MyGeotab.

Hartslag

Wanneer het contact van het voertuig wordt uitgeschakeld, wordt het apparaat uitgeschakeld en de slaapstand geactiveerd. In de slaapstand stuurt het apparaat regelmatig een ping naar de server - vergelijkbaar met een hartslag - om ervoor te zorgen dat het apparaat verbonden blijft. Bovendien wordt er gecontroleerd of er geen firmware-updates beschikbaar zijn. De eerste 2 dagen stuurt het apparaat elke 30 minuten een dergelijk hartslagsignaal naar de server. Na 2 dagen stuurt het apparaat dit signaal eens per 23 uur naar de server.

Firmware-updates

Firmware-updates vinden plaats na het uitschakelen van het contact of tijdens de hartslagsignalen. Het verzoek om een firmware-update begint zodra het apparaat alle gegevens heeft geüpload en het modem op het punt staat om offline te gaan.

Modus Apparaat uitgeschakeld

Het apparaat schakelt over naar de modus Uitgeschakeld door een parameter te downloaden in de modus Opschorten of Beëindigen. Wanneer de modus Uitgeschakeld wordt geactiveerd, wordt het apparaat gereset en worden de loggegevens, ongevalgegevens en tijdstempelgegevens uit het flashgeheugen gewist. Als het apparaat is uitgeschakeld, maakt het geen logbestanden, wordt de firmware niet bijgewerkt en worden motorstarts niet gedetecteerd. Het apparaat maakt echter wel regelmatig verbinding met de Gatewayservers om nieuwe parameters te downloaden. Wanneer een uitgeschakeld apparaat verbinding maakt met de Gatewayservers, wordt een “fout uitgeschakeld” opgeslagen. De verbindingsfrequentie van een uitgeschakeld apparaat is 12 uur na het activeren van de modus Uitgeschakeld en vervolgens om de 23 uur. Als een apparaat zich in de modus Beëindigd bevindt, wordt het mobiele account geannuleerd en wordt het apparaat permanent uitgeschakeld. In de modus Opgeschort blijft het mobiele account actief, zodat het nieuwe parameters kan downloaden en de modus Uitgeschakeld kan verlaten zodra een actief tariefplan is toegepast.

Motorgegevens

Voor meer informatie over de motorstatusgegevens die door het telematica-apparaat worden verzameld, raadpleegt u het blad met de Volledige lijst met ondersteunde motorstatusgegevens (in het Engels). Het blad Voertuigtype en motorgegevens (in het Engels) geeft een overzicht van motorgegevens die door het telematica-apparaat worden ondersteund: de kilometerteller, bestuurdersgordel, brandstofverbruik en brandstofniveau.

LET OP: De percentages in de kolommen met motorgegevens worden berekend op basis van het totale aantal voertuigen in gebruik die van een telematica-apparaat zijn voorzien.

Prioriteit van de motorgegevens

Voertuigen gebruiken vaak meerdere bronnen om gegevens te rapporteren. Indien het apparaat is ingeschakeld, identificeert het alle bestaande gegevensbronnen, waarna het de bron selecteert die zeer waarschijnlijk nauwkeurige gegevens biedt. Voor motorgegevens die worden weergegeven op het instrumentenpaneel (bijv. kilometerteller, cruise control, enz.), geeft de firmware voorrang aan de computer van het instrumentenpaneel boven andere computers. De computer van het instrumentenpaneel krijgt voorrang omdat de eindgebruiker vaak de voorkeur geeft aan een visuele weergave van beschikbare gegevens in het voertuig in plaats van de gegevens die beschikbaar zijn in de computer van de motor.

Modus Alleen luisteren

Sommige voertuiggegevens worden door het voertuig uitgezonden, terwijl andere gegevenstypen door het apparaat bij het voertuig moeten worden opgevraagd. Als een apparaat een verbindingsprobleem met het voertuig detecteert, schakelt het apparaat over in de modus Alleen luisteren. In de modus Alleen luisteren zal het apparaat geen gegevens opvragen en daarom geen voertuiggegevens meer registreren die moeten worden opgevraagd.

LET OP: Een klein aantal voertuigen geeft een waarschuwing als een extern On-Board Diagnostic (OBD)-apparaat gegevens aanvraagt via de OBD-poort terwijl het voertuig vergrendeld en het contact uitgeschakeld is. Vanaf firmwareversie x.27.x schakelt GO9 deze waarschuwing standaard uit om volledige toegang tot gegevens te bieden volgens het tariefplan, zonder dat het risico bestaat dat de waarschuwing wordt afgegeven. Raadpleeg voor meer informatie, waaronder het controleren en regelen van de status van de waarschuwing, de FAQ hoorbare OBD-poortwaarschuwing (in het Engels).

Voertuigidentificatienummer (VIN)

Het VIN is een standaardverzoek en is beschikbaar op de meeste voertuigtypen. Sommige voertuigen geven geen antwoord op het VIN-verzoek of antwoorden met een ongeldig VIN-nummer. Als wij geen geldig VIN van het voertuig ontvangen, slaan we het VIN op als 0s.

Brandstof

MyGeotab gebruikt de waarden Totale brandstof apparaat enTotale brandstof stationair om het brandstofverbruik te berekenen, en de waarde Brandstofpeil (percentage van volume) om de berekenen wanneer moet worden getankt.

Het flashgeheugen van het apparaat slaat de waarden Totale brandstof apparaat op om ervoor te zorgen dat de gegevens niet verloren gaan na een firmware-update of bij het uitschakelen van het telematica-apparaat. Als het telematica-apparaat wordt verplaatst naar een nieuw voertuig - gedetecteerd door een wijziging in VIN - worden de totale brandstofwaarden teruggezet naar 0. De waarde Totale brandstof apparaat wordt zowel via curveregistratie als na het uitschakelen van het voertuigcontact opgeslagen.

Veiligheidsgordel en kilometerteller

Detectie van de veiligheidsgordel

Het telematica-apparaat doorloopt een uitgebreid detectie- en verificatieproces voor de gegevens van de veiligheidsgordel. Bij dit proces duurt het normaal gesproken drie ritten voordat de gegevens van de veiligheidsgordel zijn gevalideerd. Elke rit moet langer dan één minuut duren (waarbij wordt gereden met een snelheid van meer dan 10 km/uur) om de gegevens te kunnen opnemen in het validatieproces. Voor de detectie van gegevens moet het apparaat wijzigingen in gordelgebruik herkennen. De gordelstatus verandert tijdens het in- en uitschakelen van het contact.

LET OP: Het detecteren en verifiëren van de gordelgegevens kan langer duren als het voertuigtype over meerdere bronnen voor gordelgegevens beschikt.

Gordelfunctionaliteit

Wanneer het telematica-apparaat de eerste keer wordt ingeschakeld, geeft een gordelwaarde van -1 een onbekende waarde aan, die voorkomt dat MyGeotab een permanente uitzondering met de naam Veiligheidsgordel losgekoppeld aanmaakt tot de veiligheidsgordel opnieuw wordt herkend. Bij elke in- of uitschakeling van het voertuigcontact (indien de gordel eerder was los- of vastgemaakt) wordt de status van de gordel ingesteld op Onbekend. Het instellen van de gordelgegevens op de status Onbekend zorgt ervoor dat de gegevens van eerdere ritten niet worden meegenomen voor de huidige rit.

Detectie kilometerteller

Het telematica-apparaat heeft een detectieproces voor de kilometerteller dat uit drie stappen bestaat. In de eerste stap probeert het apparaat de informatie van de kilometerteller te lokaliseren. Zodra een mogelijke bron voor de kilometerteller is gevonden, begint het apparaat met de tweede stap om ervoor te zorgen dat de waarden juist zijn. In de tweede stap moet een rit van ten minste 0,5 km worden gereden om de verificatie uit te voeren. In de derde stap gebruikt het apparaat GPS-gegevens voor verificatie van de kilometerteller over een rit van ten minste 5 km. Stap 2 en 3 kunnen worden uitgevoerd over meerdere ritten.

Functionaliteit van de kilometerteller

De kilometerteller wordt telkens geregistreerd bij het in- en uitschakelen van het contact en na elke twee (2) km (of elke één 1 km bij ongeldige GPS-gegevens). Telkens als we een kilometertellerwaarde ontvangen, wordt de kilometerteller gevalideerd om ervoor te zorgen dat de kilometerteller in de periode tussen de metingen niet 15 km vooruit of achteruit springt. Als dit tweemaal tijdens twee ritten zonder herstel plaatsvindt (met andere woorden de kilometerteller keert niet binnen 15 km terug naar zijn waarde), dan wordt een storing Ongeldige kilometerteller geregistreerd en stopt het telematica-apparaat met het melden van de kilometertellerwaarden.

Spanning

Om de curve van de startspanning van het voertuig te registreren, worden telkens als het voertuigcontact wordt ingeschakeld spanningslogboeken met een lengte van 10 seconden opgeslagen met behulp van het curve-algoritme. Een gemiddelde spanningswaarde wordt opgeslagen zodra deze verandert met 250 mV of meer. Als de spanning van het voertuig gedurende vijf minuten lager is dan 11,6 V, registreert het apparaat een Lage spanningswaarschuwing en verstuurt het een hartslagsignaal om de lage spanningswaarde door te geven. 11,6 V is de standaardwaarde en kan worden gewijzigd via een parameter. Nadat dit is gebeurt, schakelen de hartslagsignalen over naar een frequentie van 23 uur om de accu te sparen. Als de spanning van het voertuig constant lager is dan 7 V, blijft het telematica-apparaat in de Modus voor laag energieverbruik en werkt niet in totdat de spanning hoger is dan 8 V.

Oliedruk

De oliedruk wordt met curvelogica opgeslagen onder de volgende omstandigheden:

  1. Motortoerental ligt boven 450; en
  2. Koelvloeistoftemperatuur is hoger dan 52 °C; en
  3. De oliedruk is lager dan of gelijk aan 84 kPa.

Detectie van voertuigcontact

De status van het voertuigcontact wordt door het apparaat gedetecteerd met behulp van een van de volgende drie methoden:

  1. Op basis van de motor;
  2. Driedraads of
  3. Trip Tracking/tweedraads.

Op basis van de motor

Het apparaat wordt ingeschakeld door het detecteren van spanningspieken of veranderingen in de versnellingsmeter, en gebruikt vervolgens het motortoerental of de rijsnelheid om de status van het voertuigcontact vast te stellen.

Driedraads

Het apparaat is aangesloten via de speciale driedraads-kabelboom: voeding, massa en ontsteking. De aansluiting van het voertuigcontact van de kabelboom bepaalt de status van het voertuigcontact.

Trip Tracking/tweedraads

Als het apparaat geen motorgegevens ontvangt of niet is aangesloten op een driedraads kabelboom, dan probeert het apparaat de status van het voertuigcontact te bepalen met een logica die Trip Tracking wordt genoemd. Een andere logica genaamd Tweedraads is meer spanninggebaseerd en kan worden gebruikt om de status van het voertuigcontact te bepalen. Deze logica wordt ingeschakeld via een aangepaste parameter.

Versnellingsmeter

De versnellingsmeter wordt gekalibreerd terwijl het voertuig rijdt. Dit houdt in dat er voor een goede werking van de versnellingsmeter geen oriëntatiebeperkingen gelden bij het installeren van een telematica-apparaat. Het apparaat moet goed zijn geïnstalleerd, zodat de gegevens van de versnellingsmeter consistent blijven. Door de realtime kalibratie kan het één of twee ritten duren voordat de versnellingsmeter is gekalibreerd. Daarnaast is de kalibratie afhankelijk van GPS-gegevens en kan het kalibreren langer duren als het apparaat zich in een gebied met zwakke GPS-signalen bevindt. De gegevens van de versnellingsmeter worden bij 100 Hz geregistreerd en opgeslagen met behulp van het curve-algoritme. De versnellingsmeter varieert van -8 g tot +8 g met een resolutie van 4 mg/bit voor GO8 en lager, en 0,244 mg/bit voor GO9.

Installatie

Telematica-apparaten die niet goed zijn geïnstalleerd, leveren minder betrouwbare versnellingsgegevens en kunnen mogelijk niet worden gekalibreerd. De installatie van het apparaat op een oppervlak met overmatige trillingen of contact kan leiden tot te veel en/of onjuiste versnellingsmetergegevens. Het telematica-apparaat detecteert buitensporige versnellingsmetergegevens en stopt met de registratie van deze gegevens als er te veel gegevens worden verzameld. Op het tijdstip dat de excessieve detectie wordt geregistreerd, wordt een storing van het telematica-apparaat opgeslagen.

Oriëntatie

Na de kalibratie wordt de versnellingsmeter als volgt virtueel georiënteerd:

  1. De x-as geeft de voorwaartse/achterwaartse beweging van het voertuig weer, waarbij een positieve x-waarde een versnelling en een negatieve x-waarde een vertraging aangeeft;
  2. De y-as geeft de zijkanten van het voertuig weer, waarbij een positieve y-waarde een bocht naar links aangeeft en een negatieve y-waarde een bocht naar rechts; en
  3. De z-as geeft de opwaartse/neerwaartse beweging van het voertuig weer, waarbij een positieve z-waarde een neerwaartse beweging (zwaartekracht) aangeeft.

Abrupt rijgedrag

De versnellingsmeter registreert voortdurend gebeurtenissen boven 300 mg in de X-as (vooruit/achteruit) of Y-as (zijwaarts/zijwaarts) met behulp van het curvegebaseerde algoritme. De continue registratie zorgt ervoor dat de gebeurtenissen altijd worden geregistreerd zolang u uw regels instelt op een minimum van 300 mg.

Feedback voor de bestuurder

Het geluidssignaal voor feedback voor de bestuurder bij abrupt rijgedrag wordt geconfigureerd in MyGeotab. Er zijn verschillende drempelwaarden beschikbaar voor acceleratie, remmen en het nemen van bochten. Er wordt geen feedback verstrekt wanneer het voertuig langzamer dan 10 km/u rijdt.

Ongevaldetectie

Er wordt een apart buffergeheugen voor ongevalgegevens gebruikt voor het continu opslaan van gegevens. De gegevens worden alleen geüpload wanneer er een versnellingsmetergebeurtenis optreedt met een gecombineerde X/Y-grootte van meer dan 2,5 g. Als de waarden voor de Z-as negatief worden, detecteert het apparaat een mogelijk omslaan van het voertuig, waardoor een ongevalgebeurtenis wordt geactiveerd. Per rit kunnen slechts vier ongevalbuffer-uploads worden uitgevoerd. Er kunnen aangepaste parameters worden gebruikt om de waarde van 2,5 g te wijzigen, maar de waarde kan niet op een lagere waarde dan 1,9 g worden ingesteld. Hoewel de gegevens van de versnellingsmeter kunnen worden uitgeschakeld als gevolg van excessieve registratie, worden de gegevens van de versnellingsmeter voor ongevallen nog steeds geregistreerd.

Registratie van versnellingsmetergegevens tijdens ongeval

De versnellingsmetergegevens tijdens een ongeval worden gelogd met behulp van de curve, zonder dat er sprake is van ongevalspecifieke logica. De logica van de curve detecteert een verandering in de acceleratie en stuurt de juiste versnellingsmeterpunten. De gegevenslogica van de versnellingsmetergegevens moet worden ingeschakeld als onderdeel van het Tariefplan (d.w.z. versnellingsmetergegevens voor ongevallen zijn niet beschikbaar in het Basisplan, maar de fout wordt gelogd).

Achteruitdetectie

De versnellingsmeter kan worden gebruikt voor detectie van achteruitrijden als u geen versnellingsgegevens ontvangt van de motorcomputer van het voertuig. Het apparaat bepaalt dat het voertuig niet in de achteruitversnelling staat als het voertuig vijf seconden stilstaat of als het voertuig vooruit rijdt. Achteruitdetectie wordt als volgt geregistreerd:

  1. In de achteruitversnelling wordt geregistreerd als een versnellingsstand met een waarde van -1; en
  2. Niet in de achteruitversnelling wordt geregistreerd als een versnellingsstand met een waarde van 0 (neutraal).

GPS

Registratie

De curvegebaseerde registratie wordt uitgevoerd voor zowel GPS-positie als GPS-rijsnelheid voor de beste positieweergave op de kaart en voor een nauwkeurige bepaling van het snelheidsprofiel en inactieve tijd.

De volgende waarden zijn standaard foutwaarden voor de curveregistratie:

  1. Pro Plus met actieve tracking
    1. Max. fout curve-afstand= 7,8 m
    2. Max. fout positie-inschatting = 28,5 m
    3. Max. fout curvesnelheid = 3,6 km/uur
    4. Max. fout snelheidsinschatting = 7,3 km/uur
  2. Pro of Pro Plus zonder actieve tracking
    1. Max. fout curve-afstand= 7,8 m
    2. Max. fout positie-inschatting = 399 m
    3. Max. fout curvesnelheid = 5,5 km/uur
    4. Max. fout snelheidsinschatting = uitgeschakeld
  3. Basis
    1. Max. fout curve-afstand= 7,8 m
    2. Max. fout positie-inschatting = 1026 m
    3. Max. fout curvesnelheid = 5,5 km/uur
    4. Max. fout snelheidsinschatting = uitgeschakeld

LET OP: Er wordt een schattingsfout gebruikt om te voorspellen waar de waarde zich moet bevinden op basis van het laatst opgeslagen GPS-record, waarna de huidige locatie met de geschatte locatie wordt vergeleken om vast te stellen of deze moet worden geregistreerd.

Als GPS-gegevens ongeldig zijn, wordt de registratie van de rijsnelheidscurve uitgevoerd met behulp van het motortoerental. Breedtegraad en lengtegraad worden gebruikt om de GPS-gebaseerde rijsnelheid te valideren.

Als er beweging wordt gedetecteerd door de versnellingsmeter terwijl het voertuigcontact uit is, wordt de GPS ingeschakeld en controleert deze of de breedte- of lengtegraad voldoende veranderen (ongeveer 100 m). Als het apparaat voldoende verandering in afstand detecteert, wordt de rit bijgehouden en het modem verbonden (bij een live-unit); de verbinding blijft bestaan totdat het apparaat stopt met bewegen.

Geldigheid en nauwkeurigheid

Het telematica-apparaat ontvangt de breedtegraad en lengtegraad rechtstreeks van de GPS-module. Voor een geldige GPS-positie van de GPS-module moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  1. 3D-fix (minimaal 4 satellieten);
  2. De Position Dilution of Precision (DOP) moet 6 of hoger zijn;
  3. Tijd-DOP moet 10 of hoger zijn;
  4. De nauwkeurigheid van de snelheidsinschatting moet beter zijn dan 1 m/s;
  5. De eerste geldige negeren;
  6. Gegevens negeren die een snelheidstoename van meer dan 30 km/h ten opzichte van de vorige gegevens aangeven;
  7. Gegevens negeren als het verschil tussen de GPS-snelheid en de berekende snelheid op basis van de breedtegraad en lengtegraad van de vorige twee seconden groter is dan 10 km/h; en
  8. Elk deel van breedtegraad en lengtegraad heeft een nauwkeurigheid van 0,0000256 van een graad.

Kennisgeving van opgenomen bibliotheken

Raadpleeg dit document (in het Engels) voor een lijst met informatie over de opgenomen firmware-/softwarebibliotheken.

Functionele verschillen tussen apparaten

De firmware bevat kleine functionele verschillen voor GO RUGGED in vergelijking met het andere apparaattype. Zie Functionele verschillen firmware GO RUGGED [PUB] (in het Engels) voor de volledige lijst met verschillen.

scroll-up